Het is 2.47 uur. Iets heeft me kennelijk gewekt. M. is ook wakker. We kijken elkaar aan: “Het zal toch niet weer…” Ja hoor: de bel gaat. Vervelend lang aangehouden, zoals de andere keren.
De eerste keer keek ik van bovenaan de trap eerst voorzichtig door het voordeurraam, want ’s nachts open doen is niet ongevaarlijk. Nu ga ik er vanuit dat zij het weer is. Ik haal de deur van de knip en maak open. Boerend, hakkelend vraagt ze, haar hand naar me uitstekend met iets onzichtbaars tussen duim en wijsvinger:
“Kunt u even… mijn oorbel?”“Nee, mevrouw, het is midden in de nacht, legt u uw oorbel maar even op uw tafel en komt u overdag maar terug.”“Eventjes…, kunt u uw vrouw even roepen die kan dat zo goed.”“Nee, mevrouw, mijn vrouw slaapt, iedereen slaapt, dat doe ik niet, legt u uw oorbel maar op tafel en komt u overdag maar terug.”
Toen ze voor het eerst ’s nachts aanbelde – het was toen 3 uur – stond de oude Indonesisch-Chinese vrouw er met een bakje Chinese snacks, stevig met plakband dichtgeplakt. Of ik dat voor haar kon openen. Verbouwereerd door dit onverwachte bezoek probeerde ik het even, maar toen het niet meteen lukte realiseerde ik me dat dit te ver ging.
Bijna iedere dag komt ze wel één of twee keer langs – overdag – om de radio op de goede zender te laten zetten, of om het telefoonnummer van haar vriend te vragen. Soms komt ze later terug om ons te vragen ‘het niet tegen haar vriend te zeggen, anders wordt hij zo boos’.
laagstaande zon
schuilgaand achter
een deken van mist
schuilgaand achter
een deken van mist
Geen opmerkingen:
Een reactie posten